In de jaren zes­tig van de vori­ge eeuw was er weer aan­dacht voor een ver­bin­ding tus­sen de A4 en de A44. Dit leid­de tot een grens­cor­rec­tie tus­sen Was­se­naar en Lei­den. Twin­tig jaar later was de ver­bin­ding opnieuw onder­werp van gesprek toen Rijks­wa­ter­staat ver­ge­vor­der­de plan­nen had voor de aan­leg van de Rijks­weg 11 – West. Hoe­wel deze rijks­weg lan­ge tijd opge­no­men is geweest in het Rijks­we­gen­plan werd die weg niet gerealiseerd.

Ver­ken­ning

Uit­ein­de­lijk werd in 1999 door de toen­ma­li­ge Stuur­groep Rijn Gou­we West, bestaan­de uit bestuur­ders van betrok­ken gemeen­ten, de ver­ken­ning Rijn Gou­we West vast­ge­steld. Onder­deel van deze ver­ken­ning was een onder­zoek naar de toe­ne­men­de ver­keers­druk­te op de wegen tus­sen Gou­da, Alp­hen a/​d Rijn, Lei­den, Kat­wijk en Noord­wijk. De con­clu­sie uit deze stu­die was dat de aan­leg van de Zuid­wes­te­lij­ke Rand­weg (lees: de Rijn­land­Rou­te) een oplos­sing biedt voor de (toe­kom­sti­ge) pro­ble­ma­tiek op het wegennet.

Het besef dat de ver­keers­pro­ble­men en de leef­baar­heids­pro­ble­men (geluid­hin­der, lucht­kwa­li­teit) opge­lost moesten wor­den, leid­de tot regi­o­naal over­leg tus­sen de pro­vin­cie en de samen­wer­kings­or­ga­nen Leid­se Regio en Duin- en Bol­len­streek (de late­re Regio Hol­land-Rijn­land). Dit over­leg resul­teer­de op 25 novem­ber 2002 tot een door alle par­tij­en gedra­gen Pro­gram­ma van Afspraken.

In 2004 wer­den de bestuur­lij­ke afspra­ken ver­taald in een plan van aan­pak, waar­in de belang­rijk­ste inhou­de­lij­ke en pro­ce­du­re­le zaken zijn vast­ge­legd. Van­af dat moment werd gespro­ken over de RijnlandRoute.

Tra­cé­stu­die

Tus­sen 2005 en 2013 vond er uit­voe­rig onder­zoek plaats naar de ver­schil­len­de tra­cés voor de Rijn­land­Rou­te. Naar aan­lei­ding van bur­ger­ini­ti­a­tie­ven wer­den er in die peri­o­de nog twee tra­cés, waar­on­der Chur­chill Ave­nue, toe­ge­voegd aan het onder­zoek. Ook werd een zoge­noem­de Maat­schap­pe­lij­ke Kos­ten Baten Ana­ly­se (MKBA) opge­steld. Begin 2009 werd gestart met de m.e.r.-procedure wat heeft geleid tot een MER (mili­eu­ef­fect­rap­port) 1e en 2e fase en een Nota voor­keur­sal­ter­na­tief. In de mili­eu­ef­fect­rap­por­ten zijn de effec­ten van de Rijn­land­Rou­te en ande­re aan­pa­len­de ont­wik­ke­lin­gen op diver­se (milieu)thema’s onder­zocht en beschre­ven. Op basis van onder meer de resul­ta­ten van het MER wer­den keu­zes gemaakt in de te onder­zoe­ken tra­cés. Alleen voor de kans­rij­ke tra­cés vond ver­volg­on­der­zoek plaats. De Nota voor­keur­sal­ter­na­tief lever­de het voor­keur­sal­ter­na­tief op: Zoe­ken naar Balans Opti­maal. Het ont­werp van dit tra­cé werd na vast­stel­ling van de Nota voor­keur­sal­ter­na­tief ver­der uit­ge­werkt en in pro­ce­du­re gebracht.

Inpas­sings­plan en Tracébesluiten

Om de Rijn­land­Rou­te juri­disch moge­lijk te maken is voor aan­pas­sin­gen aan pro­vin­ci­a­le wegen een pro­vin­ci­aal inpas­sings­plan opge­steld. Een pro­vin­ci­aal inpas­sings­plan is het­zelf­de als een bestem­mings­plan, met dit ver­schil dat een bestem­mings­plan wordt vast­ge­steld door een gemeen­te­raad en een inpas­sings­plan door Pro­vin­ci­a­le Sta­ten. In bei­de geval­len gaat het om het vast­leg­gen van de bestem­min­gen van grond­ge­bied. Voor de Rijn­land­Rou­te vin­den er ook aan­pas­sin­gen plaats aan rijks­we­gen. Hier­voor heeft Rijks­wa­ter­staat de Tra­céwet­pro­ce­du­re door­lo­pen en moesten er twee Tra­cé­be­slui­ten geno­men wor­den door de minister.

In decem­ber 2014 heb­ben Pro­vin­ci­a­le Sta­ten het pro­vin­ci­aal Inpas­sings­plan Rijn­land­Rou­te vast­ge­steld en heeft de Minis­ter 2 Tra­cé­be­slui­ten voor de Rijn­land­Rou­te genomen.

Het Pro­vin­ci­aal Inpas­sings­plan en de Tra­cé­be­slui­ten voor de Rijn­land­Rou­te zijn met uit­spra­ken van de Afde­ling bestuurs­recht­spraak van de Raad van Sta­te in 2016 onher­roe­pe­lijk geworden.