Sjou­kje van Hee­sch is land­schaps­ar­chi­tect. Voor de Rijn­land­Rou­te heeft zij onder meer de plan­nen gemaakt voor het ‘groen’ rond­om het tra­ject van de ver­diep­te N434 en de nieu­we weg­aan­slui­tin­gen. In de plan­nen wor­den dat ‘miti­ge­ren­de’ en ‘com­pen­se­ren­de maat­re­ge­len’ genoemd. Maar wat houdt dat eigen­lijk in? Een gesprek met haar over de aan­pak ‘bloei­en­de flo­ra en fauna’.

Het gaat niet alleen om bomen en strui­ken, maar ook om die­ren in de omge­ving van de Rijn­land­Rou­te”, begint Sjou­kje het gesprek. “In de natuur heb­ben die­ren en plan­ten elkaar nodig, net zoals wij de natuur nodig heb­ben. Bij de aan­leg van de Rijn­land­Rou­te gaan we een behoor­lijk opper­vlak nieuw inrich­ten met bomen, strui­ken, klim­plan­ten, hagen en nog veel meer. Afhan­ke­lijk van het land­schap en de rou­tes of leef­ge­bie­den voor die­ren kij­ken we hoe we dit zo goed moge­lijk kun­nen doen. We heb­ben van­uit flo­ra én fau­na geke­ken naar behoud, terug­keer en ver­nieu­wing. Bij de nieu­we weg en beno­dig­de aan­pas­sin­gen hou­den we maxi­maal reke­ning met het al veel oude­re land­schap. De nieu­we flo­ra zorgt er op een aan­tal plaat­sen óók voor dat de fau­na extra kan opbloeien.”

Lopers, vlie­gers en zwemmers

Als je iets nieuws aan­legt, zoals de twee knoop­pun­ten op de A44 en A4, heb je de kans om iets te doen aan de bar­ri­è­re­wer­king van zo’n snel­weg. Sjou­kje: “Zo heb­ben we bij het nieu­we knoop­punt Omme­dijk voor klei­ne zoog­die­ren en amfi­bie­ën een elf meter bre­de pas­sa­ge aan­ge­legd. Zodat ze vei­lig de ande­re kant van de A44 kun­nen berei­ken en hier­door nieu­we plek­ken kun­nen opzoe­ken of popu­la­ties zich kun­nen men­gen. Voor ande­re dier­soor­ten zoals vleer­mui­zen en boom­mar­ters wor­den veel nieu­we bomen aan­ge­plant langs de A44. De ber­men en dijk­jes langs de tun­nel­bak bie­den ook kan­sen. Bij­voor­beeld voor bestui­ven­de insec­ten die we hard nodig heb­ben. Daar­om wor­den alle ber­men en taluds van de A4, de N434, de Tjal­ma­weg en de Euro­pa­weg met bloem­rijk gras inge­zaaid. Ook wor­den veel bloei­en­de strui­ken en bomen toe­ge­past die gun­stig zijn voor bij­en en ande­re bestui­vers. Wat ook weer goed is voor insec­ten­eten­de vogels. We onder­zoe­ken nog hoe we oevers kun­nen voor­zien van aller­lei bloei­en­de oever­plan­ten. Dat is een uit­da­ging, omdat deze aan­pak nog­al nieuw is voor bestaan­de oevers en het oever­be­heer op maat moe­ten wor­den gemaakt. Daar is nog niet zoveel erva­ring mee.”

Nieuw voor oud

Er zijn ook de nodi­ge bomen en strui­ken ver­dwe­nen. Hoe komt die natuur weer terug? Sjou­kje: “Die kap was helaas nodig om ruim­te te maken voor de aan­leg van de Rijn­land­Rou­te. Maar het biedt ook kan­sen. Bij de her­plant zor­gen we voor zoveel moge­lijk vari­a­tie, waar­bij we reke­ning hou­den met het land­schap en wen­sen van omwo­nen­den. Zo komt er een dicht bos­plant­soen van streek­ei­gen beplan­ting terug langs de Ste­vens­hof. Bij de geluids­scher­men langs de A44 plan­ten we aan de weg­kant vel­des­doorn­ha­gen, zoals die ook staan langs het Was­se­naar­se deel. Dat trek­ken we hele­maal door tot knoop­punt Lei­den-West. En aan de bewo­ners­kant van de scher­men plan­ten we bomen en strui­ken in ver­schil­len­de hoog­tes, zodat de scher­men voor hen zo snel moge­lijk ach­ter het groen ver­dwij­nen. Ook langs Vliet­land is er dicht struik­ge­was terug geplant zoals mei­doorn­stru­weel en ande­re hoge strui­ken. Hier­door zie je straks amper meer de A4 van­uit recre­a­tie­ge­bied Vliet­land. In de Oost­vliet­pol­der, langs de A4 plaat­sen we los­se hak­hout­bos­jes van elzen omdat dat wen­se­lijk is voor de vleer­mui­zen. We zijn daar ove­ri­gens terug­hou­dend met opgaan­de beplan­ting, omdat de wei­de­vo­gels juist weer open ruim­te nodig heb­ben. Om die­zelf­de reden plan­ten we in het open wei­de­ge­bied tus­sen Was­se­naar en Lei­den alleen indi­vi­du­e­le bomen: Meer­stam­mi­ge elzen, typisch voor de polder.”

Wan­de­len en fietsen

Als je zo’n groot infra­struc­tuur­pro­ject rea­li­seert, zijn er dan uit­ge­le­zen kan­sen? “Ja, ik vind van wel”, zegt Sjou­kje. “Het land­schaps­plan voor de Rijn­land­Rou­te heet ‘Rijn­land­Rou­tes’. Daar­mee wordt gedoeld op alle loka­le net­wer­ken die de weg krui­sen. Zoals fiets­pa­den, wan­del­pa­den, trek­rou­tes van klei­ne zoog­die­ren en vlieg­rou­tes van vleer­mui­zen. Die pro­be­ren we zoveel moge­lijk te behou­den en te ver­be­te­ren. Door de fau­nap­as­sa­ge en het fiets­pad onder de A44 bij­voor­beeld, maar ook door loop­ri­chels in dui­ker­brug­gen, riet­kra­gen op het aqua­duct, boom­groe­pen als ‘hop-over’ voor vleer­mui­zen, nieu­we fiets­rou­tes en snel­fiets­pa­den, nieu­we wan­del­pa­den in de park­strook bij Val­ken­burg en boe­ren­land­pa­den door de Papen­weg­se Pol­der en de Oost­vliet­pol­der. Het aan­tal boe­ren­land­pa­den uit het oor­spron­ke­lij­ke plan heb­ben we wel wat terug­ge­bracht op ver­zoek van bewo­ners van de Leid­se wijk Ste­vens­hof.” ver­telt Sjou­kje. “Dat is om de balans tus­sen natuur­be­le­ving en de natuur wat rust gunnen.”

Plant eens een boompje

Wan­neer wordt er gestart met het plan­ten? Sjou­kje: “Dat kan pas als we echt klaar zijn met het bou­wen op een bepaal­de plaats. En dat duurt soms behoor­lijk lang. Een deel heb­ben we al aan­ge­plant. Omdat Gemeen­te Leid­schen­dam-Voor­burg graag meer weg­be­ge­lei­den­de beplan­ting wil­de in het bui­ten­ge­bied van Stomp­wijk, is in 2016 al een deel van de her­plant daar uit­ge­voerd. Ook bin­nen recre­a­tie­ge­bied Vliet­land heb­ben we – als de bouw­werk­zaam­he­den het toe­lie­ten - al bomen en strui­ken geplant. De groot­ste hoe­veel­heid plan­ten gaat ech­ter in het najaar van 2021 de grond in. Je kunt name­lijk het bes­te aan­plan­ten in het nasei­zoen: de herfst en win­ter. De plan­ten kun­nen dan onder­gronds alvast wen­nen aan hun nieu­we stek­je en in het voor­jaar uit­lo­pen en groei­en en bloeien.”

Al met al dus een behoor­lij­ke klus? “Pin me er niet op vast, maar om een beet­je een beeld te krij­gen: in totaal gaat het om grof­weg 10.000 bomen, 20.000 strui­ken, 30.000 haag­plan­ten en 30.000 klim­plan­ten die de grond in gaan. Dat is inder­daad een behoor­lij­ke klus.”