De pro­vin­cie Zuid-Hol­land is een rijk arche­o­lo­gisch gebied. Arche­o­lo­gie ver­telt veel over onze geschie­de­nis. De pro­vin­cie wil graag even­tu­e­le vind­plaat­sen in het pro­ject­ge­bied in beeld bren­gen en waar nodig de arche­o­lo­gi­sche vond­sten vei­lig stel­len, con­ser­ve­ren en behou­den. Zo bescher­men wij ons arche­o­lo­gisch erf­goed en maken het beleef­baar voor een gro­ter publiek.

Het liefst behou­den wij vond­sten ter plek­ke (in situ) in de bodem. Kan dat niet, dan zul­len de vind­plaat­sen ex situ, mid­dels een opgra­ving, wor­den behouden.

Arche­o­lo­gisch onderzoek

Boor­on­der­zoek
Uit bureau­on­der­zoek en een ver­ken­nend boor­on­der­zoek is geble­ken dat een zoge­naamd kar­te­rend boor­on­der­zoek op een aan­tal plaat­sen in het pro­ject­ge­bied nood­za­ke­lijk is. Doel hier­van is het in kaart bren­gen van even­tu­e­le vindplaatsen.

Proef­sleu­ven­on­der­zoek
Mocht het boor­on­der­zoek vind­plaat­sen ople­ve­ren dan vindt later in 2016 een proef­sleu­ven­on­der­zoek plaats. Dit onder­zoek gebeurt met een graaf­ma­chi­ne, die afhan­ke­lijk van het type vind­plaats sleu­ven van bij­voor­beeld 4 bij 10 meter aan­legt. De beoog­de diep­te is naar ver­wach­ting gemid­deld 1 m. Met het proef­sleu­ven­on­der­zoek wordt bepaald wat voor soort vind­plaats het is (bij­voor­beeld een neder­zet­ting), hoe oud en groot deze is en voor­al, of de vind­plaats het behou­den voor het nage­slacht waard is.

Opgra­ving
De laat­ste stap is die van een opgra­ving. Die is alleen nood­za­ke­lijk als uit het proef­sleu­ven­on­der­zoek blijkt dat de onder­zoch­te vindplaats(en) belang­rijk genoeg is/​zijn om voor het nage­slacht te bewa­ren en deze niet in de grond bewaard kan blij­ven. In fei­te is de opgra­ving een uit­brei­ding van het proefsleuvenonderzoek.

Wat kun­nen we verwachten?

Een deel van de Rijn­land­Rou­te snijdt door de grens van het voor­ma­li­ge Romein­se Rijk (ca. 12 v. Chr. – 400 AD). Deze Limes is UNESCO werel­derf­goed, dus daar gaan we zorg­vul­dig mee om. Daar­naast is er iets ten noor­den van de nieuw aan te leg­gen aan­slui­ting ‘A44 Lei­den West’ een gro­te neder­zet­ting uit de vroe­ge mid­del­eeu­wen opge­gra­ven (ca. 500 – 800 AD). Niet uit te slui­ten is dat we delen daar­van gaan tegen­ko­men bij ons onder­zoek. Recent onder­zoek bij Nieuw Val­ken­burg heeft laten zien dat al in de Late IJzer­tijd, onge­veer 2500 jaar gele­den, bewo­ning in dit deel van de Oude Rijn mon­ding plaatsvond.

Opgra­ving Oostvlietpolder

In okto­ber 2016 vond in de Oost­vliet­pol­der bij Lei­den een arche­o­lo­gi­sche opgra­ving plaats. De spo­ren en vond­sten wij­zen op een neder­zet­ting met één of enke­le erven uit de Romein­se tijd.

Unie­ke vondst uit de IJzertijd

Tij­dens het arche­o­lo­gisch onder­zoek zijn 2 vind­plaat­sen opge­gra­ven uit de IJzer­tijd, de peri­o­de van 800 voor Chr. tot het jaar nul. De spo­ren wij­zen op onder meer een boer­de­rij met bij­ge­bouw. Spo­ren uit de IJzer­tijd zijn niet uniek. Deze loca­tie wel. Het gaat om 2 vind­plaat­sen op de zui­de­lij­ke oever van een 350 m bre­de (nu ver­dwe­nen) geul van de Rijn. De opgra­ving vond plaats in febru­a­ri 2017, nabij het toe­kom­sti­ge knoop­punt Ommedijk.

Opgra­ving afslag Lei­den West

In okto­ber en novem­ber 2017 wordt een Vroeg­mid­del­eeuw­se vind­plaats nabij de afslag Lei­den West opge­gra­ven. De vond­sten en spo­ren kun­nen nieu­we infor­ma­tie ople­ve­ren over de geschie­de­nis van de Mero­vin­gi­sche bewo­ning langs de Rijn tus­sen de 5e – 8e eeuw na Christus.

Arche­o­lo­gisch onder­zoek N206 Ir. G. Tjalmaweg

In het najaar 2017 start het arche­o­lo­gisch onder­zoek bij de Tjal­ma­weg. Het doel is, naast het opspo­ren en beoor­de­len van arche­o­lo­gi­sche vind­plaat­sen, om - indien moge­lijk - behou­dens­waar­di­ge vind­plaat­sen direct op te gra­ven. We hou­den er ech­ter wel reke­ning mee, dat bij de aan­leg van de Tjal­ma­weg in de jaren 80 even­tu­e­le vond­sten ver­dwe­nen, bescha­digd of al opge­gra­ven zijn.

Onder­zoek naar niet-gespron­gen explosieven

Voor­af­gaand aan het arche­o­lo­gisch onder­zoek vindt een onder­zoek plaats naar niet-gespron­gen explo­sie­ven uit de Twee­de Wereld­oor­log. Na een bron­nen­on­der­zoek volgt onder­zoek in het veld. Deze zoge­naam­de detec­tie houdt in dat de explo­sie­ven­ex­perts over het ter­rein rij­den met een licht voer­tuig om zo de meta­len voor­wer­pen in de onder­grond in kaart brengen.

Moch­ten er in de bodem niet-gespron­gen explo­sie­ven aan­we­zig zijn dan wor­den die voor­af­gaand aan de aan­leg van de Rijn­land­Rou­te verwijderd.